Ons hart

Jij en ik, wij zijn vervuld van iets wat te groot is voor ons bevattingsvermogen, iets dat ons draagt en zich in alles en iedereen manifesteert. Dit wonderlijke besef, hoe onbegrensd ons hart in feite is, is niet gebonden aan zen of welk andere spiritueel pad ook. Wat in het westen wezensnatuur of geest heet, wordt in de oosterse traditie met ‘goddelijk of groot hart’ aangeduid, de alomtegenwoordigheid waarin alles en iedereen thuis is en waarvan niets uitgezonderd is of kan zijn.

Het is een prachtige aanduiding en geeft wat mij betreft een open en hartverwarmend perspectief, want alles heeft er een plaats en mag er zijn. Spiritualiteit is de beoefening van openheid, de universele ruimte waarin we zijn met alles en iedereen. De eeuwigheid, het ene, onverdeelde drukt zich uit in ons stervelingen en in alle dingen. Die paradox lijkt schijnbaar onoverbrugbaar en ervaren we dan ook als de worsteling, ons leven eigen, die bij tijd en wijle pijnlijk is. En toch, het Groot hart maakt zich onophoudelijk kenbaar, vraagt dat we luisteren met heel ons wezen en onszelf openen. Het toont ons te midden van de verdeeldheid en veelheid de eenheid en eenvoud, het goddelijk hart, dat zo immens is, dat alles erin past.

We noemen het ‘Heilige Geest’ en Boeddhanatuur, God en Atman, Allah en Groot bewustzijn, het Onnoembare en het Zelf. Het heeft vele namen maar het kan onmogelijk worden weggestopt in een woord. Het woord duidt ‘iets’ aan dat we in de kern zijn. Waarin alles IS. Het knippert onze ogen, slikt onze keel, is het geluid en ons horen, is de beelden en ons zien, ons lopen en de beweging. Wat is het niet? Het is wat er werkt en gaandeweg en zich toont in de tienduizenden kleuren en verschijnselen e wat in één enkele zandkorrel, in een oog, een glimlach en een zonnestraal kan worden aanschouwd en ervaren.

We zijn geschapen naar het beeld van deze natuur, die alles omvat. Maurice Knegtel Sensei duidt het aan met ‘Aanwezigheid’. Ik spreek graag van Alomtegenwoordige geest, het Onnoembare. Het omvat de oceanen, de bergen en de sterren. Diezelfde dynamiek drukt zich in ons in, tot in onze cellen en genen. Het is één en al schittering, een onvoorstelbare verschijning en doordringing van puur licht. Hoe verduisterd is die geest bij tijd en wijle door onze kleingeestigheid, onze twisten, neigingen, verblinding door via een vernauwd bewustzijn dat licht te verkleuren en niet meer te zien als bron van en zijnde alles. We ervaren dit bestaan niet als ‘dit is het’. En als we het zeggen gebeurt het op een mismoedige toon, in een blijk van teleurstelling en bedoelen we in feite: dat had ik me toch anders voorgesteld. We jagen op goud en hebben allang goud in handen. Het is nooit anders geweest. Het is goud van dit bestaan zelf, de onbetaalbare schat van onschatbare waarde die de bron van dit bestaan elk moment voortbrengt. Zie de lucht die we inademen, de voedingsproducten die er op het land en in de meren voorhanden is, kijk naar de mogelijkheden die de mens geboden wordt. En het is niet genoeg. We willen altijd meer.